Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0432

Datum uitspraak2002-02-18
Datum gepubliceerd2002-03-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers01/690 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Van "stap 2" als bedoeld in Besluit Uurloonschatting 1999 kan in redelijkheid niet worden gezegd dat er nog sprake is van enige realiteitswaarde van de arbeidsongeschiktheidsschatting. Intrekking arbeidsongeschiktheidsuitkering alsmede terugvordering onverschuldigd betaalde uitkering. Rechtbank: In de toelichting op het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (verder: Schattingsbesluit) wordt onder meer opgemerkt dat de in art. 10 Schattingsbesluit vastgelegde regels voor de berekening van wat betrokkene met arbeid nog kan verdienen met zich meebrengen dat de te duiden functies qua arbeidsomvang vergelijkbaar dienen te zijn met de maatmanfunctie. Er kunnen derhalve, aldus de toelichting, ook functies worden geduid met een iets grotere of iets kleinere arbeidsomvang; achterliggende gedachte bij deze bandbreedte is dat daarmee uit een grotere variëteit aan functies kan worden geput die naar aard en belasting voor betrokkene geschikt zijn. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank voortgezet hetgeen reeds onder de werking van het Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong opgeld deed. In de toelichting van de Staatssecretaris op het Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong wordt namelijk aangegeven dat indien uitsluitend functies zouden kunnen worden geduid die in exact de omvang van de maatmanfunctie op de arbeidsmarkt voorkomen, dan niet is uitgesloten dat een betrokkene die nog belastbaar is voor arbeid desondanks volledig arbeidsongeschikt zou worden geacht. Het hanteren van een bandbreedte met betrekking tot de urenomvang van de geduide functies verhoogt daarom volgens de toelichting het realiteitsgehalte van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. De rechtbank kan de zienswijze met betrekking tot het hanteren van een bandbreedte geheel onderschrijven, maar is tegelijkertijd van oordeel dat voornoemd realiteitsgehalte ook grondslag dient te zijn voor het Besluit Uurloonschatting 1999. Van toepassing van de tweede stap kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet in redelijkheid worden gezegd dat er nog sprake is van enige realiteitswaarde. Als enerzijds wordt vastgesteld dat er binnen een FB-code de facto geen arbeidsplaatsen kunnen worden geduid in een urenomvang die binnen de bandbreedte valt, kan anderzijds niet worden aangenomen dat binnen die FB-codes toch dergelijke functies aanwezig zijn als er maar arbeidsplaatsen voorkomen met een urenomvang boven de bandbreedte en minimaal één functie met een urenomvang lager dan de bandbreedte. In het onderhavige geval is de urenomvang van de maatman 27. Op basis van de tweede stap is een functie geduid boven de bandbreedte (27 tot en met 31 uur) met een urenvang van 38 en een functie onder de bandbreedte met een urenomvang van 14. Van functies met een iets grotere of iets kleinere arbeidsomvang, zoals bedoeld in de toelichting op het Schattingsbesluit, is hier volgens de rechtbank overigens geen sprake. Beroep gegrond; verweerder dient een nieuw besluit te nemen. Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) Gak, als rechtsopvolger van het Lisv, verweerder. mr. Van Gameren Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong (Stb. 1997, 801) 3.1 Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2000, 307) 10.1 Besluit Uurloonschatting 1999 (Lisv-besluit van 11 februari 1999, Stcrt. 1999, 40)


Uitspraak

01/690 WAO RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht Enkelvoudige kamer UITSPRAAK in het geding tussen: A, geboren […] , wonende te B, eiseres, mr. S.A.M. Fikken te Made, gemachtigde, en Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) Gak, als rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, uitvoeringsinstelling Gak, gevestigd te Breda, verweerder. 1. Procesverloop: Bij besluit van 22 november 2000 (hierna: primair besluit I) heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 23 november 2000 ingetrokken. Bij besluit van 29 november 2000 (hierna: primair besluit II) heeft verweerder besloten tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering ten bedrage van ¦ 513,24 over de periode van 23 november 2000 tot en met 30 november 2000. De bezwaren van eiseres tegen beide primaire besluiten zijn voor verweerder aanleiding geweest om bij besluit van 13 maart 2001 (hierna: bestreden besluit) het primaire besluit I te handhaven onder wijziging van de datum van intrekking van de WAO-uitkering van eiseres in 8 januari 2001, en het primaire besluit II in te trekken. Eiseres heeft op 23 april 2001 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, voorzover betrekking hebbend op de intrekking van de uitkering per 8 januari 2001. Verweerder heeft de op deze zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en bij schrijven van 11 juni 2000 een verweerschrift ingediend. Bij schrijven van 27 november 2001 heeft verweerder gereageerd op een vraagstelling van de rechtbank. Het beroep is behandeld ter zitting van 8 januari 2001. Eiseres is in persoon verschenen, vergezeld van haar echtgenoot en bijgestaan door haar gemachtigde mr. S.A.M. Fikken. Verweerder is verschenen bij gemachtigde drs. P.M. Klootwijk. 2. Beoordeling: feiten Eiseres is voor 27 uren per week werkzaam geweest als huishoudelijke hulp. Voor dat werk is eiseres in 1981 ongeschikt geworden vanwege rugklachten. Verweerder heeft aan eiseres een WAO-uitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verweerder heeft bij primair besluit I de WAO-uitkering van eiseres per 23 november 2000 ingetrokken. Bij primair besluit II heeft verweerder besloten tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering van ¦ 513,24 over de periode van 23 november 2000 tot en met 30 november 2000. Bij brief van 28 december 2000, aangevuld bij brief van 9 februari 2001, heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 20 februari 2001 is eiseres omtrent haar bezwaren gehoord. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd, kort samengevat, dat ze niet in staat is passende werkzaamheden te verrichten vanwege het feit dat haar belastbaarheid onjuist is vastgesteld. Voorts heeft eiseres gesteld dat ze indertijd 27 uur per week werkte en dat de geduide functies evenwel fulltime functies betreffen en derhalve ongeschikt zijn voor haar. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit I gehandhaafd met wijziging van de datum intrekking van de uitkering in 8 januari 2001, en het primaire besluit II ingetrokken. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de gegeven motivering. Eiseres is onder behandeling bij een pijnanesthesist, alsmede bij een neuroloog. Met deze specialisten is door de verzekeringsartsen geen contact opgenomen, noch is bij hen om informatie verzocht. Ten onrechte is het verzoek om een medisch onderzoek door een onafhankelijke deskundige gepasseerd. Voorts wordt de juistheid ontkend en betwist van de vastgestelde belastbaarheid en de geschiktheid voor de vermelde, passende functies. Eiseres is niet inzetbaar voor de geduide functies wegens het objectief ontbreken van enige opleiding, haar leeftijd en het feit dat ze gedurende 20 jaar niet heeft deelgenomen aan het arbeidsproces. wettelijk kader Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is ingevolge artikel 18 van die wet degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen soortgelijke gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen. Van belang is dan ook: - of eiseres medische beperkingen heeft en - of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid inkomsten te verwerven. Ingevolge artikel 18, achtste lid, van de WAO kunnen met betrekking tot het bepaalde in dit artikel nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld. Tot inwerkingtreding van Het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten ( Stb. 2000, 307), dat in casu van toepassing is, gaf het Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong ( Stb. 1997, 801) deze nadere regels. In artikel 3, eerste lid, van het Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong is bepaald dat bij de berekening van hetgeen betrokkene met arbeid kan verdienen, wordt uitgegaan van de urenomvang van de maatman. In de toelichting van de Staatssecretaris op het Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong wordt dit genuanceerd, in die zin dat uitgangspunt ongeveer de urenomvang van de maatman is. Gelet op deze nuancering heeft verweerder beleid vastgelegd in het Besluit Uurloonschatting 1999 (Lisv-besluit van 11 februari 1000, Stcrt. 1999, 40; hierna: Besluit), dat op 1 april 1999 in werking is getreden. In dit Besluit is de zogenaamde bandbreedtemethode neergelegd. Dit houdt in dat verweerder bij het duiden van functies een bandbreedte hanteert, die afhankelijk is van de urenomvang van de maatman. Bij een omvang van de maatman van 0 t/m 15 uur per week is de bandbreedte de omvang van de maatman plus 3 uren. Bij een omvang van de maatman van 16 t/m 30 uur per week is de bandbreedte de omvang van de maatman plus 4 uren. Bij een omvang van de maatman van meer dan 30 uur per week is de bandbreedte de omvang van de maatman plus 5 uren. Omdat het niet altijd mogelijk zal zijn binnen de bandbreedte minimaal drie verschillende FB-codes met minimaal 30 arbeidsplaatsen en een minimum van 7 arbeidsplaatsen per FB-code te vinden, worden de volgende stappen genomen. FB-codes duiden waarbij de urenomvang van de functiebeschrijvingen binnen de bandbreedte van de maatman valt. Wordt de voorwaarde van minimaal 7 arbeidsplaatsen per FB-code niet gehaald, dan worden per FB-code eerst functiebeschrijvingen met een urenomvang hoger dan de bandbreedte en zo nodig functieomschrijvingen met een urenomvang lager dan de bandbreedte geduid. Kunnen volgens de eerste stap onvoldoende FB-codes worden geduid, dan worden (daarnaast) FB-codes geduid waarbij de urenomvang van de functiebeschrijvingen hoger is dan de bandbreedte. Tevens wordt minimaal één functie per FB-code geduid met een urenomvang lager dan de bandbreedte, waardoor aannemelijk is dat binnen de FB-code ook functies voorkomen met een urenomvang die binnen de bandbreedte valt. Kunnen volgens de eerste en de tweede stap onvoldoende FB-codes worden geduid, dan worden (daarnaast) FB-codes geduid waarbij de urenomvang van de functiebeschrijvingen lager is dan de maatman. Het Besluit Uurloonschatting 1999 heeft na in werkingtreding van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: het Schattingsbesluit) zijn geldigheid behouden. Artikel 10, eerste lid, van het Schattingsbesluit bepaalt dat bij de berekening van hetgeen betrokkene met arbeid kan verdienen wordt uitgaan van de urenomvang van de maatman. overwegingen - medisch Het bestreden besluit is voor wat betreft het medische oordeel gebaseerd op de rapportage van een verzekeringsarts van 28 juni 2000 en die van een bezwaarverzekeringsarts van 20 februari 2001. In het kader van het zogenaamde 5e-jaars herbeoordeling heeft de verzekeringsarts eiseres op 28 juni 2000 onderzocht en het dossier van eiseres bestudeerd. Op basis van de diagnose 'Status na spondylodese L3-L4 en L4-L5; Status na clavicula # rechts met geringe restbeperkingen; bursitis trochanterica bdz. Li>Re; chronische bronchitis' heeft de verzekeringsarts de beperkingen en belastbaarheid van eiseres vastgesteld. De beperkingen zijn neergelegd in de verwoording van de belastbaarheid van eiseres van 23 oktober 2000. De bezwaarverzekeringsarts heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd en is aanwezig geweest bij de hoorzitting van 20 februari 2001. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van het vorenstaande geconcludeerd dat de bezwaren geen aanleiding vormen tot herziening van de medische grondslag waarop de primaire beslissing is gebaseerd. Op grond van de stukken moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij eiseres niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met name blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder rug- bekken- en schouderklachten. Weliswaar heeft eiseres aangevoerd nog steeds onder behandeling te zijn bij een tweetal specialisten, maar van die zijde heeft eiseres geen informatie overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De grief van eiseres dat verweerder ten onrechte het verzoek om een onderzoek door een onafhankelijk deskundige heeft gepasseerd, verstaat de rechtbank aldus dat zij van mening is dat alsnog een dergelijk onderzoek zou moeten plaatsvinden. Nu er echter geen reden tot twijfel is met betrekking tot de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen, ziet de rechtbank geen aanleiding om een onderzoek door een door haar te benoemen onafhankelijke deskundige te laten verrichten. - arbeidskundig Volgens de arbeidsdeskundige is eiseres, gelet op de vastgestelde medische beperkingen, ongeschikt voor de laatst door haar verrichte arbeid. In de arbeidsmogelijkhedenlijst van 23 oktober 2000 zijn functies genoemd die volgens de arbeidsdeskundige moeten worden beschouwd als algemeen geaccepteerde arbeid waartoe eiseres met haar krachten en bekwaamheden nog in staat is. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor de bepaling van de restverdiencapaciteit van eiseres in aanmerking genomen de drie in de arbeidsmogelijkhedenlijst vermelde functies van assemblagemedewerkster, stikster en bloemist-verspener. De corresponderende functiebestandscodes (FB-codes) vertegenwoordigen volgens de arbeidsdeskundige respectievelijk 14, 13 en 10 arbeidsplaatsen. Bij brief van 27 november 2001 heeft de rechtbank verweerder verzocht per FB-code aan te geven op basis van welke stap binnen het Besluit de arbeidsdeskundige heeft geoordeeld dat die FB-code voldoende arbeidsplaatsen oplevert. In reactie hierop heeft verweerder bij brief van 10 december 2001 onder meer het volgende aan de rechtbank meegedeeld. De 3 geduide functies (respectievelijk 8463, 7964 en 6231) hebben binnen hun FB-code functies van respectievelijk 32, 36 en 31 uur; 38 en 14 uur; en 36, 38 en 30 uur. Aan de eerste stap voldoen de FB-codes 8463 en 6231. Van FB-code 8463 is de functie met 31 uur binnen de bandbreedte en deze kan gecombineerd worden met de 2 andere functies (van 32 en 36 uur) die groter dan de bandbreedte zijn. Deze FB-code levert 14 arbeidsplaatsen op. Van Fb-code 6231 is de functie met 30 uur binnen de bandbreedte en deze kan worden gecombineerd met de 2 andere functies (van 36 en 38 uur) die groter dan de bandbreedte zijn. Deze FB-code levert 10 arbeidsplaatsen op. Aan de tweede stap voldoet de functie met FB-code 7964. De functie met 38 uur is boven de bandbreedte, met als illustratie de functie met 14 uur die kleiner is dan de maatman. Deze FB-code levert 13 arbeidsplaatsen op. Verweerders standpunt dat binnen de FB-codes 8463 en 6231 voldoende arbeidsplaatsen kunnen worden geduid op basis van de eerste stap kan de rechtbank volledig onderschrijven. De rechtbank kan zich echter niet verenigen met het duiden van arbeidsplaatsen binnen FB-code 7964 op basis van de tweede stap. Indien binnen een FB-code arbeidsplaatsen voorkomen met een urenomvang boven de bandbreedte en minimaal één functie met een urenomvang lager dan de bandbreedte, neemt verweerder aan dat binnen de FB-code ook arbeidsplaatsen kunnen worden uitgeoefend in een urenomvang die binnen de bandbreedte valt. Niettegenstaande het feit derhalve dat er binnen de bandbreedte feitelijk geen enkele arbeidsplaats kan worden geduid, acht verweerder - indien is voldaan aan voornoemde voorwaarden - aannemelijk dat er toch arbeidsplaatsen met een urenomvang binnen de bandbreedte kunnen worden uitgeoefend. In de toelichting op het Schattingsbesluit wordt onder meer opgemerkt dat de in artikel 10 van het Schattingsbesluit vastgelegde regels voor de berekening van wat betrokkene met arbeid nog kan verdienen met zich meebrengen dat de te duiden functies qua arbeidsomvang vergelijkbaar dienen te zijn met de maatmanfunctie. Er kunnen derhalve, aldus de toelichting, ook functies worden geduid met een iets grotere of iets kleinere arbeidsomvang; achterliggende gedachte bij deze bandbreedte is dat daarmee uit een grotere variëteit aan functies kan worden geput die naar aard en belasting voor betrokkene geschikt zijn. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank voorgezet hetgeen reeds onder de werking van het Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong opgeld deed. In de toelichting van de Staatssecretaris op het Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong wordt namelijk aangegeven dat indien uitsluitend functies zouden kunnen worden geduid die in exact de omvang van de maatmanfunctie op de arbeidsmarkt voorkomen, dan is niet uitgesloten dat een betrokkene die nog belastbaar is voor arbeid desondanks volledig arbeidsongeschikt zou worden geacht. Het hanteren van een bandbreedte met betrekking tot de urenomvang van de geduide functies verhoogt daarom volgens de toelichting het realiteitsgehalte van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. De rechtbank kan de zienswijze met betrekking tot het hanteren van een bandbreedte geheel onderschrijven, maar is tegelijkertijd van oordeel dat voornoemd realiteitsgehalte ook grondslag dient te zijn voor het Besluit Uurloonschatting 1999. Van toepassing van de tweede stap kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet in redelijkheid worden gezegd dat er nog sprake is van enige realiteitswaarde. Als enerzijds wordt vastgesteld dat er binnen een FB-code de facto geen arbeidsplaatsen kunnen worden geduid in een urenomvang die binnen de bandbreedte valt, kan anderzijds niet worden aangenomen dat binnen die FB-codes toch dergelijke functies aanwezig zijn als er maar arbeidsplaatsen voorkomen met een urenomvang boven de bandbreedte en minimaal één functie met een urenomvang lager dan de bandbreedte. In het onderhavige geval is de urenomvang van de maatman 27. Op basis van de tweede stap is een functie geduid boven de bandbreedte (27 tot en met 31 uur) met een urenvang van 38 en een functie onder de bandbreedte met een urenomvang van 14. Van functies met een iets grotere of iets kleinere arbeidsomvang, zoals bedoeld in de toelichting op het Schattingsbesluit, is hier volgens de rechtbank overigens geen sprake. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op een juiste arbeidskundige grondslag berust. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard wegens schending van het vereiste van een deugdelijke motivering, zoals neergelegd in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, acht de rechtbank de in het dictum op te nemen proceskostenveroordeling, begroot op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, redelijk. Tevens dient het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te worden vergoed. Derhalve wordt beslist als volgt. 3. Beslissing: De rechtbank: verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,00; gelast dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht van € 27,23 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar door mr. Van Gameren, in tegenwoordigheid van mr. Vonk als griffier, op 18 februari 2002 Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de datum van verzending van het afschrift van deze uitspraak. Afschrift verzonden d.d.: ms